Kunstmatig
Vorige week bracht ik een bezoek aan het Stedelijk Museum in Schiedam. Een plek die meer aandacht verdient maar door de nabijheid door mij eigenlijk te vaak over het hoofd wordt gezien. Na de nodige ophef over de subsidie die er voor nodig is om het voortbestaan van het museum te waarborgen is met de komst van een nieuwe directeur sinds een paar maanden een andere koers in gezet. Het doel van die koers is dat ook de normale Schiedammer aangesproken moet kunnen worden door het aanbod. Toch denk ik zelf dat er meer voor nodig is dan het aanbieden van laagdrempelige of, zoals de directeur het in de krant noemt, meer toegankelijke kunst.
Zo had ik vooraf zelf mijn twijfels of de tentoonstelling ‘Match Maker’ met mediakunst wel de moeite waard zou zijn om te bekijken. Doorgaans loop ik video-installatie namelijk voorbij in musea: voor het bekijken van rare filmpjes wend ik me tot het internet als ik daar behoefte aan zou hebben… Dat ik me er toch toe heb gezet om de tentoonstelling te bezoeken is niet voortgekomen uit de promotie van het museum noch uit het feit dat ik weet met mijn museumkaart gratis toegang te hebben. Nee, eens in de zoveel tijd bekruipt mij een soort onrust, een kriebelend gevoel, dat alleen gestild kan worden met verwondering.
Wanneer die onrust merkbaar wordt, ga ik op pad, op zoek naar iets nieuws, iets uitdagends, iets inspirerends. Soms ga ik dan naar een museum, soms met mijn camera de stad in of op de fietst door de polder, zonder duidelijk doel of plan. Deze bezigheid heeft iets van ontmoeten, niet van andere personen, maar een letterlijk ont-moeten van jezelf. Even loskomen van de dagelijkse verantwoordelijkheden, de sociale verplichtingen, een stapje terug uit de gejaagheid die zich continu opdringt om de nieuwste ervaringen te ordenen en te relativeren tegen de reeds geeigende perspectieven. Zo’n uitstapje komt in de buurt van herkauwen.
Dat drukbezochte tentoonstellingen de musea goed doen, wil ik best geloven. Toch bekruipt me bij laagdrempelige kunst altijd het gevoel in een commercieel circus terecht te komen waarbij de mogelijkheid tot verwondering onder de voet dreigt te worden gelopen. Recent nog herhaalde zich bij de overzichtstentoonstelling van Peter Lindbergh in de Kunsthal mijn ervaring die ik eerder had bij de terugblik op het werk van Anton Corbijn. Van beide fotografen is de kwaliteit van de getoonde afdrukken jaloersmakend, zijn de afmetingen imponerend groot en toch, zeker in het geval van Lindbergh, zijn de portretten van de beroemdheden mij bekend en verwonderen nauwelijks meer.
En daarin verschilde nu juist het werk van Geert Mul, niet alleen van de gangbare media-installaties. Met behulp van zelfgeschreven algoritmes worden door de computer fotografische beelden bij elkaar gebracht. In eerste instantie deed mij dat kunstmatig aan, alsof de kunstenaar zelf geen keuze had kunnen maken. In feite laat het werk zien hoe dicht consumeren en construeren bij elkaar liggen. De computer – in dit geval die van de kunstenaar – consumeert de fotografische beelden om deze vervolgens met de opgelegde regels in het systeem te ordenen tot een nieuw beeld, al dan niet in interactie met de toeschouwer. Komt je dat niet bekend voor?
Geef een reactie